Het derde deel van Geschiedenis van Breda beschrijft de stad Breda in deze tijd als een provinciestad waarvan de voordelige handelspositie door verschillende oorzaken (waaronder het verzanden van de rivier de Mark) sterk achteruitgegaan was. In de jaren tachtig van de achttiende eeuw was het ‘een kwijnende provinciestad’ geworden. Ondanks die economische achteruitgang was er – in tegenstelling tot andere steden in de Republiek - wel een duidelijke bevolkingstoename. Tussen 1785 en 1810 liep het aantal inwoners (inclusief enkele honderden militairen) op van 8300 naar 9300. Door de achteruitgang in de handel met andere steden, waren deze Bredase inwoners voornamelijk op zichzelf gericht. De belangrijkste bedrijvigheid in de stad kwam van ambachtslieden en kleine handelaren, die voor elkaar produceerden en aan elkaar verkochten. [1]
De stad en baronie van Breda vielen – als onderdeel van Staats-Brabant – sinds het einde van de Opstand (1648) rechtstreeks onder het bestuur van de Staten-Generaal. De uitvoerende macht lag bij de Raad van State. Breda viel echter ook onder zijn Heer, de Baron van Breda, de Prins van Oranje. Sinds 1751 was dit Willem V, tevens erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Hij was in principe degene die het stadsbestuur (de magistraat) van Breda benoemde. De Prins werd in de Baronie vertegenwoordigd door de drossaard, die op zijn beurt weer een plaatsvervanger of stadhouder kon aanstellen.
Het stadsbestuur van Breda, de magistraat, bestond uit twee burgemeesters (een binnen- en een buitenburgemeester) en acht schepenen. De binnenburgemeester stond aan het hoofd van de schepenbank. Deze bestuurde de stad maar was ook het rechtsprekend college voor Breda. De buitenburgemeester had als belangrijkste taak het beheer van de stedelijke financiën maar behartigde ook de belangen van Breda buiten de stad. [2] Het stadsbestuur werd bijgestaan door een raad van tien burgers als vertegenwoordigers van de burgerij, de zogenaamde tienraad. Deze raad had een adviserend karakter, vooral op financieel gebied. [3] De leden van deze raad hadden geen zwaarwegende invloed op het stadsbestuur. [4] In het onderzoek naar de stadsbesturen zijn de tienraden vanwege deze beperkte politieke invloed niet meegenomen. Alleen de 20 personen, die in de tien jaren vóór 1793 als burgemeester of schepen zitting hadden in de magistraat, maken – als vergelijkingsmateriaal – onderdeel uit van dit onderzoek. In het voorjaar van 1793 bestond de magistraat uit de burgemeesters Gerard Johan Tarée en Nicolaas Gaspar van Huls plus de acht schepenen, Martinus Cornelis van der Hult, Theodorus Knibbe, Elias Joël Luzac, Jan Carel van Naerssen, Arnoldus de Raeff, Andreas Reigersman, Rudolph Antoni de Salis en Casper Frederick Schultz Pesser. [5]
Stadhouder Willem V 1789 (Rijksmuseum Amsterdam)