De Staten-Generaal was de regering van de Republiek der Verenigde Nederlanden (1579-1795). Deze Republiek was met de Unie van Utrecht op 21 januari 1579 ontstaan en bestond uit zeven provincies (gewesten), te weten Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel en Groningen. Brabant had als Generaliteitsland geen vertegenwoordiging in de Staten-Generaal.
Op 16 mei 1795 sloten Frankrijk en de Bataafse Republiek een vredesverdrag. Zij kwamen daarin onder meer overeen dat Staats-Brabant niet bij Frankrijk zou worden ingelijfd. De provisionele representanten van Bataafs Brabant (het voormalige generaliteitsland Staats-Brabant) gingen nu de strijd aan om als volwaardig lid toe te treden tot de Staten-Generaal. Op 11 juni 1795 organiseerden de Brabantse steden en landen zich in de ‘Vergadering van Gedeputeerden, provisioneel representerende het volk van Bataafsch Braband’. Zij stuurden een delegatie, aangevoerd door Pieter Vreede, naar Den Haag. De Staten-Generaal beloofden Brabant op te nemen in de nieuw te vormen Nationale Vergadering maar gaf het gewest vooralsnog geen toegang tot het landsbestuur.
Omdat het verzet in Brabant zo sterk bleek, kwam er uiteindelijk een compromis in de vorm van het ‘Conceptplan van Tussenbestuur’. De Staten-Generaal bleef voorlopig de hoogste macht in het gewest, maar de taken die voorheen de Raad van State had uitgevoerd, werden nu toegewezen aan de provisionele representanten van het volk van Bataafs Brabant. Bovendien kwamen ze overeen dat als de Nationale Vergadering op 1 januari 1796 nog niet gerealiseerd zou zijn, Brabant toch toe kon treden tot de Staten-Generaal. Uiteindelijk zou het erop neerkomen dat de Brabantse afgevaardigden precies één vergadering van de Staten-Generaal zouden bijwonen, namelijk de opheffingsvergadering. Daarna werd het gewest eindelijk op gelijke voet met de andere gewesten onderdeel van het landsbestuur.
Vanaf 1796 bestaat het gewestelijk bestuur uit representanten van het volk van Bataafs Brabant
Vanaf januari 1798 wordt het gewest Bataafs Brabant bestuurd door intermediair administratieve besturen, die ondergeschikt waren aan het Uitvoerend Bewind. Deze bleven in functie tot 30 maart 1799. Toen traden de nieuwe departementale besturen aan, die volgens de regels van de staatsregeling gekozen waren.
Vanaf 1799 werd het grondgebied van Brabant verdeeld over twee departementen: het departement van de Dommel en dat van Schelde en Maas. Dit laatste departement omvatte West-Brabant en Zeeland en werd bestuurd door een departementaal bestuur van zeven leden. Dit bestuur was zuiver administratief en voerde geen beleid. Het nationaal Uitvoerend Bewind werd op departementaal niveau vertegenwoordigd door een commissaris. Voor het departement van de Schelde en Maas was dit Abraham van Linden van den Heuvell (1799 tot 1801)
Na de nieuwe grondwet van 1801 werd het oude gewest Bataafs-Brabant weer hersteld. Departementen en stadsbesturen kregen weer wat meer autonomie. Het departementaal bestuur bestond nu uit elf leden.
Het bestuur over het departement Brabant lag voortaan in handen van een landdrost, die toezicht hield op de gemeenten. van 1807 tot 1810 was dit de Brabantse Paulus Emanuel Antonius de la Court. Hij werd bijgestaan door assessoren. Het departement was verder onderverdeeld in drie kwartieren. Aan het hoofd van elk van deze kwartieren stond een kwartierdrost. Voor het kwartier van Breda was dit de Bredase Johannes Josephus Havermans (1808-1810).
Het departement Brabant werd weer opgedeeld. Breda werd de hoofdplaats van het arrondissement van Breda. Dit arrondissement was al eerder, in april 1810, ingelijfd en maakte deel uit van het Franse departement van de Twee Nethen met als hoofdplaats Antwerpen. Aan het hoofd van het departement stond een prefect, de Fransman Marc de Voyer d’Argenson (1809-1813), aan het hoofd van het arrondissement een onderprefect. Onderprefect was de in Antwerpen geboren Pierre Francois Rombout Jean Baptist Peppe.
Op provinciaal niveau werden de Franse prefecten en onder-prefecten van het keizerrijk vervangen door commissarissen, die in 1814 door gouverneurs werden opgevolgd. Deze commissaris was de vertegenwoordiger van het Rijk in de provincie maar ook voorzitter van de Provinciale Staten. De Staten waren het hoogste orgaan in de provincie maar hadden weinig politieke invloed. De eerste gouverneur van Noord-Brabant was Carel Gerard Hultman
Bron: Bos-Rops e.a., Noord-Brabant in de Bataafs-Franse tijd, 2002.
Mr Paulus Emanuel de la Court, landdrost van 1807 tot 1810
Baron Marc-René de Voyer de Paulmy d'Argenson, prefect van het departement van de Twee Nethen.
Mr Carel Gerard Hultman, eerste gouverneur van Noord-Brabant
Zie ook: Bredanaars in gewestelijk bestuur