In de eerste weken na het vertrek van de Fransen bestond het bestuur uit de uit gevangenschap teruggekeerde binnenburgemeester Gerard Johan Tarée en Andreas Reigersman plus de twee schepenen die geen deel hadden uitgemaakt van de provisoire representanten, Elias Joël Luzac en Martinus Cornelis van der Hult. Alle andere municipaliteitsleden werden gevangen gezet op het stadhuis. De zes vroegere magistraatsleden, die als provisoire representanten hadden zitting genomen in het revolutionaire bestuur van 1793, werden geschorst. In plaats daarvan werden op 24 mei 1793 vijf noodschepenen (Hugo Cantzlaar, Martinus Cornelis van der Mee, Arnoldus Verbeij, Jacob Everard Verhell en Pieter Wiercx) en een noodbuitenburgemeester (Laurens Pels) benoemd.
Pels, Laurens (noodbuitenburgemeester)
Cantzlaar, Hugo (noodschepen)
Mee, Martinus Cornelis van der (noodschepen)
Verbeij, Arnoldus (noodschepen)
Verhell, Jacob Everard (noodschepen)
Wiercx, Pieter (noodschepen)
Bron: J.F. Corstens, ‘De regeering der stad Breda IV’ Taxandria 20 (1913) 132-143, aldaar 140.
Spotprent van de uittocht van de Fransen in 1793 onder leiding van hun commandant Hespe (Breda beeldcollectie)
Op 31 juli werden de meeste municipaliteitsleden weer volledig gerehabiliteerd. Op 24 september konden ook de geschorste schepenen en de buitenburgemeester hun functie weer als vanouds oppakken. De oude magistraat van voor februari 1793 zat zo weer in het Bredase stadhuis. Maar lang zou dat niet duren.
Burgemeesters:
Huls, Nicolaas Gaspar van (buitenburgemeester)
Schepenen:
In 1794 kwamen de Franse revolutionaire legers terug. Breda maakte zich op voor een nieuwe belegering. Zo werden de inundaties in werking gesteld en de burgers werd opgedragen voor twee maanden voedsel te verzamelen. Na wat schermutselingen rond Breda kwam een Franse officier de overgave van de stad eisen. De nieuwe commandant van de vesting Breda, Generaal von Geusau, weigerde. Op dat punt besloten veel Bredanaars te vertrekken. Ook veel leden van de magistraat verlieten de stad. Het stadsbestuur werd in augustus 1794 daarom overgedragen aan een militaire commissie, die meteen een verbod uitvaardigde om de stad te verlaten.
Lt Kolonel Bellange
Kapitein Obermuller
Mr J.A. van Goor den Oosterlingh (auditeur militair)
Bron: Corstens
Bron: J.F. Corstens, ‘De regeering der stad Breda IV’ Taxandria 20 (1913) 132-143, aldaar 141.