In het lokale bestuur van Breda waren er allerlei spanningen ontstaan. Deze kwamen onder andere voort uit het feit dat de burgemeester (of maire) in de Franse tijd steeds meer macht had gekregen ten koste van de invloed van de secretaris van de stad. Stadssecretaris Andreas Reigersman klaagde erover dat hij zich verlaagd voelde tot ‘privaat klerk van de Maire’. Een ander twistpunt was het feit dat onder Ising twee katholieken in hun functies van belastingdirecteur en president der rechtbank werden vervangen door protestanten. Ook de aanstelling in het eerste provisionele stadsbestuur van Damisse de Roos als burgemeester en Andreas Reigersman als stadssecretaris, twee vertegenwoordigers van het oude bestuur van de uitsluitend protestante magistraat, had kwaad bloed gezet bij de katholieken. Toch schat historicus A.F.J. van Kempen in dat het bij al deze conflicten niet zozeer om politiek-religieuze tegenstellingen ging als om onverenigbaarheid van persoonlijkheden met name tussen Ising en Reigersman. [1]
Toen Ising besloot om een nieuw provisioneel stadsbestuur aan te stellen, verzocht hij verschillende mannen de burgemeesterspost op zich te nemen maar iedereen weigerde. Op advies van stadssecretaris Reigersman koos hij toen voor de jonge, onervaren advocaat Engelbert de Man. Deze werd door Reigersman alleen voorgesteld omdat hij dacht hem wel de baas te kunnen. Hierop volgde ‘voortdurende verwarring en ongeregeldheden’ in het bestuur van de stad. Daar kwam bij Koninklijk Besluit van 22 december 1814 een einde aan. Ising, De Man en Reigersman werden ontslagen. Jantzon van Nieuwland werd de nieuwe burgemeester. [2]
[1] A.F.J. van Kempen, ‘Breda 1814: burgemeester contra commissaris. Conflicten rondom een sloffige buitenstaander en een driftige vreemdeling’, in: Jaarboek De Oranjeboom 38 (1985), 117.
[2] Ibidem, 143.